De honden

De eerste fokkers: Kilburn Scott e.a.

Navigatiebutton naar startpagina Navigatiebutton naar de algemene sitemap Navigatiebutton naar de honden sitemap

decoratie thumbnail

mail to oldsam.info for information on this site Ga terug naar de vroege periode
Verder naar de pagina over de eerste importen
Ga verder naar de pagina's over de vroege situatie in Nederland
Ga verder naar de pagina met oude artikelen (let op: frames!)
Ga verder naar het verhaal over de foto 'Imported 1894'

spacer

Archangel - gelegen aan de Witte Zee bij de monding van de Dwina - was al vanaf eind 16e eeuw een internationaal handelscentrum.
In feite begonnen als een door de Nederlanders opgezet pakhuis bij een 11e eeuws Russisch-Orthodox klooster gewijd aan de aartsengel Michael (Michael Archangel) was het in de loop der eeuwen verworden tot een centrum van economisch belang en tevens de grootste overslagplaats voor Polair hout.

klooster gewijd aan de Aartsengel Michael, naamgever van de stad Archangelsk
klooster gewijd aan de Aartsengel Michael, naamgever van de stad Archangelsk

Dit hout was door de langzame groei van de zo hard en zo recht dat het uitermate geschikt was voor spoorbielzen en voor het stutten van mijngangen.
De enorme uitbreiding aan het eind van de 19e eeuw van het Engelse spoorwegnet en de uitbreiding van de mijnbouw om aan de vraag naar kolen voor de stoommachines te voldoen vanwege de voortschrijdende machinalisering van de industrie, maakte de import van dit hout voor spoorbielzen en mijnstutten noodzakelijk.
Archangel was al eerder de plek waar larixhout vandaan was gehaald voor de scheepsbouw in Engeland en Zweden.

Maar het tij was al aan het keren, want de vraag naar hout was zo groot dat er een geweldige roofkap had plaatsgevonden zodat het hout van honderden kilometers landinwaarts moest worden aangevoerd (bron: Zesden tocht van de Willem Barents, bijlage II, blz. 80, 1884).
Hoe lang de houthandelaren hierdoor actief konden blijven wisten ze niet, maar de Engelse markt was vooralsnog onverzadigbaar en de Engelse houthandelaren deden goede zaken in Archangel.

Transport van hout op de Dwina bij Archangel
Transport van hout op de Dwina bij Archangel

Een van deze houthandelaren was Ernest Kilburn Scott. Op een van zijn waarschijnlijk maanden durende handelsreizen naar Archangel kocht hij bij daar in de buurt levende Samojeden een hond.
Al honderden jaren leefden er Samojeden in de buurt van Archangel. Alcoholisme, sterfte van kuddes door miltvuur en daaropvolgende hongersnood hadden net als op andere plaatsen op de toendra hele families gedwongen hun oorspronkelijke levensstijl op te geven en zich neer te zetten in de buurt van Russische steden en dorpen.
Voorzover hun honden de regelmatig voorkomende miltvuur epidemieën hadden overleefd mengden die zich met de bastaardhonden van de Russen en van de oorspronkelijke witte kleur bleef vaak niets meer over.

Samojeden in de omgeving van Archangel
Samojeden in de omgeving van Archangel

De hond die Kilburn Scott kocht was bruin van kleur met wit aan de tenen en de staart en werd Sabarka genoemd. Deze hond zou aan het begin staan van de samojedenfokkerij.
Al ver voordat er sprake was van een bewuste fok van samojedenhonden waren er al samojedenhonden in Europa. Het boek "The Samoyed" van de Samoyed Association vermeldt dat er in 1889 een samojeed (Samoyede) en een 'samojeedse sledehond' (Samoyede Sledge Dog) tentoongesteld werden in het Londense Alexandra Palace. De als samojeed vermelde hond - Charbarowa, teef - had volgens vermelding in het boek een zwart/witte vacht en de 'samojeedse sledehond - Waigatch, reu - wit en lichtgeel.
De in 1890 tentoongestelde reu Jaego, eigendom van de Prince of Wales, de latere koning Edward VII, werd ingeschreven als 'Samojeedse sledehond' en had de kleuren zwart, wit en geelbruin.
De eerste puur witte hond - Perla, een 'Samojeedse sledehond' en eveneens eigendom van de Prince of Wales - werd in 1891 ingeschreven op Crufts - toen nog Cruft's genoemd, met een ' tussen de t en de s.

Luska, eigendom van de Prince of Wales, geshowd als Siberische Sledenhond
Luska, eigendom van de Prince of Wales, geshowd als Siberische Sledenhond, geschilderd door Maud Earl......

Luska
...... en in het echt.

Op dezelfde tentoonstelling showde hij ook Bosco, net als Perla ingeschreven als een 'samojeedse sledehond'. Deze had de kleuren wit en sabel.
In 1899 showde de Prince of Wales de reu Luska. Deze hond was ingeschreven als 'Siberische sledehond'. Opvallend is hier dat ook Luska die in eerdere tentoonstellingen ingeschreven was als 'Siberische sledehond' door Van Bylandt onder de 'Hond der Samojeden' werd gerangschikt.

Ernest Kilburn Scott met Sabarka
Ernest Kilburn Scott met Sabarka

Hoewel er al op kleine schaal geïmporteerd werd in Engeland - na Sabarka kwamen de crèmekleurige teef Whitey Petchora en de (witte?) reu Musti - kwam de puur witte samojedenhond pas in trek aan het eind van de 19e eeuw/begin 20e eeuw na de expedities van Frederick George Jackson (1860 - 1938), Fridtjof Nansen (1861 -1930) en Lodewijk van Savoye, Hertog van Abruzzi (1873 - 1933) die allen een deel van hun honden mee terugnamen. Meegeweest met laatstgenoemde expeditie kwam de reu 'Houdin' zo uiteindelijk in de kennel van de Kilburn Scott's terecht.

Houdin
Houdin

Omdat we weinig weten van de karakters van die eerste importen en de eerste generaties daarna, volgt hier een beschrijving door Ernest Kilburn Scott van de honden Houdin en Pearlene.

De race om de Noordpool te ontdekken had nog niet die hype veroorzaakt die het later zou krijgen toen de Amerikanen Robert E.Peary en Frederick A. Cooke een poging waagden om naar de Noordpool te komen, maar het Noordpoolavontuur was al wel 'in'.
De mee naar Engeland teruggenomen samojedenhonden werden daarvan het levende symbool.

Whitey Petchora
Whitey Petchora, de stammoeder van de allermeeste samojedenhonden

De eerste kennel die zich bewust met de fok bezighield was de kennel van Clara Kilburn Scott, die later, in het begin van de twintiger jaren de kennelnaam "Farningham" zou aanvragen.
Naast Sabarka werden ook de geïmporteerde teef Whitey Petchora en de eveneens geïmporteerde reu Musti gebruikt. Musti's verhaal is elders op deze site te lezen.
Musti was eigendom van Lady Sitwell maar voor de fok uitgeleend aan de Kilburn Scott's.

Naast deze oorspronkelijke importen werden ook nog de overgebleven honden van de Jackson-Harmsworth Expeditie aangekocht: de reuen Jacko, Nimrod en Yugor en de teven Flo, Jenny, Gladys en Kvik.
In Engeland, met zijn eeuwenlange traditie op jachtgebied en waar vrijwel elk ras een bepaalde jachtfunctie had, werd vrijwel meteen getwijfeld aan het nut van de samojedenhond of, zoals een anonieme journalist op 7 maart 1903 in het blad 'Country Life' schrijft onder de pseudoniem Caniculus schrijft:

Of het ras ooit tot enig practisch gebruik zal leiden is een open vraag maar dat zal het aanvaarden om dit ras te behouden zeker niet beletten, en heeft dit ook niet belet.

Deze Caniculus had een vooruitziende blik: het ras zou geen practisch nut hebben: in een land waar het spoorwegnet snel werd uitgebreid en auto's de koetsen verdrongen was geen plaats voor sledehonden, zelfs niet in de winter.
En aan de herderkwaliteiten van de samojeed was ook geen behoefte, want waarom zouden de Engelse schapenboeren hun door de eeuwen heen tot perfecte herdershonden uitgefokte bordercollies opgeven voor een onbekend ras?
Nota bene een ras dat zeker in de begintijd uitsluitend voorbehouden was aan de 'upperclass' en waar volgens een artikel van Will Hally in Our Dogs uit 1912 90% van de honden notabene geëigend werd door vrouwen! En de sociale afstand tusssen schapenhouders en upperclass was in het post-Victoriaanse Engeland onoverbrugbaar groot. En wellicht nu nog steeds.

De samojedenhond was inderdaad een "nutteloos" dier en al gauw zou hij verworden tot een huishond voor de bovenlaag van de bevolking, en waarvan zeker de pups qua aaibaarheid zouden gaan wedijveren met de ook net populair wordende teddybeer. Historisch gezien verlopen de popularisering van de teddybeer en de samojedenhond dan ook vrijwel synchroon: de eerste teddybeer werd gemaakt in 1902.

Ernest Kilburn Scott in samojedendracht met Polar Light (Jacko ex Olgalene)
Ernest Kilburn Scott in samojedendracht met Polar Light (Jacko ex Olgalene)

Maar zover was het nog niet en in die begintijd was er de Kilburn Scotts alles aan gelegen om de oorspronkelijkheid van de samojedenhond zo veel mogelijk te behouden.
Het zal de Kilburn Scotts natuurlijk ook wel bekend zijn geweest dat de samojedenhonden die in de 19e eeuw tentoongesteld waren niet allemaal een witte kleur hadden. Ook hun eigen Sabarka was niet wit. Maar met de komst van de overgebleven honden van de expedities kwamen ook de puur witte honden in hun kennel terecht en kon een fokprogramma worden opgesteld waarin wit de dominante kleur was.
Maar de wegen der genetica waren ondoorgrondelijk en aan het begin van de fok stonden twee honden die niet raszuiver waren en waarvan de genetische afkomst onbekend was.
Aldus gaf een paring tussen de bruine Sabarka en de crèmekleurige Whitey Petchora een aantal volledig zwarte honden waaronder de bekende reu Peter the Great. En nest van Peter the Great met Alaska zou de eveneens volkomen zwarte reu Pedro opleveren. De eerste, door Kilburn Scott opgestelde standaard van 1909 zou daarom meerdere kleuren toestaan:

Colour. Pure white; white, with slight lemon markings; brown and white; black and white. The pure white dogs came from the farthest north, and are most typical of the breed.

Peter the Great
Peter the Great

Beroemde vroege honden uit de combinatie Musti ex Whitey Petchora zijn de reu Nansen en de teven Draga en Olgalene.
Een ander nest van Musti was met Neva, dochter uit een nest van Sabarka ex Whitey Petchora, en uit dit nest kwamen de in die tijd beroemde reuen als Balder en Olaf Oussa. Vilna, hier te zien op onderstaande foto, kwam uit een nest van Rostoff (Southern Cross x Zemla) x Hecla (Houdin, import x Pearlene)

Vilna
Vilna, een van de fokproducten uit de kennels van de Kilburn Scott's (hier met verband om de linker achterpoot?)

De gegevens over het fokprogramma van de Kilburn Scott's zijn schaars maar wij weten dat zij acht verschillende lijnen fokten vóór zij een standaard opstelden in 1909.
Volgens Geoff Grounds in dezelfde editie van The Samoyed waren er twee hoofdlijnen: een grote puur witte hond met lichte punten en een gedrongen crème met biscuit platen met opeengepakte zwarte punten.
Binnen deze twee hoofdlijnen onderscheidde zij weer drie sublijnen: het beertype, het vostype en het wolftype. Hoewel niet echt duidelijk waarin het onderscheid tussen deze drie typen lag is het duidelijk dat het beertype zich onderscheidde door dikbehaarde (thickly padded) oren en gevederde (tufted) voeten. Van de resterende twee lijnen is mij verder niets bekend.
In 1922 verklaart Mrs Kilburn Scott in Our Dogs een felle voorstander te zijn samojeden met een moderaat korte rug omdat ze dat type meer in staat vindt tot veel grotere snelheden en duurinspanning (endurance) dan samojeden met een lange rug.

De pomeranian, de societyhond van de Victoriaanse upperclass, had na de dood van Koningin Victoria als zodanig een beetje afgedaan en men was in Engeland toe aan iets nieuws.

The Queens Toy Pomeranian
"The Queens Toy Pomeranian 'Gina' "

De Poolexpedities spraken tot de verbeelding: zij die op de lezingen over het onderwerp geweest waren herinnerden zich kapitein Joseph Wiggings met zijn verhalen over zijn expedities via de Kara Zee diep landinwaarts naar Jenisseisk aan de bovenstroom van de Jenissei.
Ook de twee expedities van George Frederick Jackson hadden veel aandacht gekregen, waarschijnlijk niet in het minst door Alfred Harmsworth Lord Northcliffe, eigenaar van de London Evening News (en later ook van The Times) en geldschieter van de expeditie naar Franz Joseph Land.
En de hachelijke expeditie van Fridtjof Nansen was natuurlijk ook tot de verbeelding sprekend en ook déze mannen werden overal uitgenodigd om in zalen en zaaltjes over hun avonturen te vertellen. Men herinnerde zich ook de mislukte pogingen om een Noordwestelijke doorvaar te vinden. De verslagen van de zoekpogingen naar het schip "Franklin" waren tot de verbeelding sprekend.

De boeken die over al deze gelukte en mislukte Poolavonturen geschreven werden hield menigeen in heel Europa in de fauteuil gekluisterd. Ook de dag- en weekbladen besteedden er voortdurend aandacht aan. Avontuur was 'in' en avontuur verkocht!

Al deze aandacht voor het avontuurlijke van de Poolexpedities werd door de Kilburn Scotts uitgebuit en waar zij maar konden kwamen zij met hun honden om het ras te promoten. Zo kwamen zij onder meer in 1908 met hun honden op een Arctische vertoning in de Hippodrome in Londen. De honden werden daar voor een slee gespannen die zij van de Borchgrevink-expeditie naar de Zuidpool hadden overgenomen.
Later zou de hond Ikon met diezelfde slede worden uitgeleend aan de Lapland village in Glasgow. De Kilburn Scott's maakten niet alleen reclame voor het ras, maar overal waar zij kwamen brachten ze een droom mee, een vleug avontuur.

Ikon met op de achtergrond de slede die verkregen was van de Borchgrevink-expeditie
Ikon met op de achtergrond de slede die verkregen was van de Borchgrevink-expeditie

De Kilburn Scott's wisten de hype te gebruiken voor promotionele activiteiten. Maar anderen sloegen er een commerciëel slaatje uit Onderstaande foto's van samojeden als circushond maken maar al te duidelijk dat er mensen waren die wisten hoe ze er geld aan konden verdienen!

Samojeden als circushond Spacer Peterkoff, circushond
De samojeden 'Irkoust', 'Chita' en 'Peterkoff' als circushond in Frankrijk, ca. 1910
In de tekst van de foto links staat te lezen:
Chiens russes de la Troupe Karakallas

De laatste import vóór de Eerste Wereldoorlog was Ayesha. 'The Dog World Annual' schrijft hierover in 1926:

Ayesha werd geïmporteerd in 1911 door Mr. F. Gordon Colman via Mr. Landsberg die haar verkreeg in Archangel, waar ze van Nova Zembla naar toe was gebracht door Samojeedse handelaren.

Deze mededeling, dat Ayesha van Nova Zembla kwam, zet meteen vraagtekens bij haar raszuiverheid (ofschoon ze wel alle uiterlijke kenmerken had van een samojeed) als we beseffen dat het hondenbestand op Nova Zembla aan het eind van de 19e eeuw op last van de gouverneur van de provincie Archangel, Alexander Platonovich Engelhard, wegens de sterfte onder de honden en de kleine aanwas van pups op het eiland, werd aangevuld met straathonden uit de provinciehoofdplaats!

De honden van Nova Zembla vermenigvuldigen zich langzaam, zodat om de gaten op te vullen een vijftig tot zestigtal honden jaarlijks vanuit Archangel met de stoomboot worden verscheept. Het zijn bastaarden van elk mogelijk soort, overal vandaan opgepikt. De vriendelijke en zachtmoedige, gewend aan aaien, bezwijken snel, terwijl de rest binnen een jaar of twee het reguliere type van Nova Zembla heeft aangenomen, tot en met dezelfde grijsachtige, geelachtige tint. De Samojeden behandelen ze erbarmelijk en denken er zelfs niet aan ze regelmatig te eten te geven.
(A. P. Engelhardt, A Russian Province in the North, 1899, blz. 215)

Over Ayesha zijn de meningen sterk verdeeld. Zonder direct te beseffen dat de hond weleens alleen maar een op een samojeed gelijkende rasloze hond zou kunnen zijn schreef Mrs. Ivy Kilburn-Morris, dochter van de inmiddels overleden oprichtster van de beroemde Farningham-kennel, in een commentaar bij de eerste uitgave van de 'The Samoyed', geciteerd uit de 1995-editie van hetzelfde boek:

'Mrs. Kilburn Scott wilde niet de komaf van deze geïmporteerde teef in haar kennel hebben. Deze hond bracht narigheid met zich mee, een spitz-achtig type, slecht hoofd, prominent ronde ogen en van nature bijterig.'
en
'Een echt slecht type, met een kop als van een pommeranian, erg schadelijk voor de opbouw van het ras.'
(The Samoyed, Samoyed Association, 1995, blz. 323)

Mrs. Cammack, die in 1913 de hond had gekocht van Mr. Colman, had een duidelijke andere mening:

'Ayesha had geen fouten en had nooit tweederangs puppies, haar enige zwakke kant was het geringe aangezicht (foreface), als men dat zo kunt noemen. Ze muntte uit met kleine, donzige oortjes, zwaar bevederde voeten en poten en wijdte van borst en lichaam.'
(The Samoyed, Samoyed Association, 1995, blz. 324)

Ayesha zou drie nesten krijgen en twee kampioenen voortbrengen: CH. Northern Light en CH. Nada. Ze stierf in 1920(?).

Ayesha
Ayesha, bastaardhond(?) uit Nova Zembla

De vraag naar samojedenhonden was zo groot dat in 1912 al meer dan 500 honden uit de kennel van de Kilburn Scott' geplaatst waren. Ook de export naar andere landen was al vroeg op gang gekomen: reeds in 1903 waren er door Prinses Monglyon uit het Belgische Argenteau honden geëxporteerd naar Amerika.
Daar waren ook de honden Moustan en Sora bij die afgebeeld staan in de editie uit 1904 van de hondenencyclopedie van Henry, graaf van Bylandt. De honden zouden in Amerika worden ingeschreven als Moustan of Argenteau en Sora of Argenteau. Hun zoon, De Witte of Argenteau (geboren 20-08-1904), werd een van de eerste Amerikaanse kampioenen.
Later zouden er nog meer honden naar de Verenigde Staten geëxporteerd worden waaronder in 1922 de honden Nico of Farningham, Olaf of Farningham, Trip of Farningham, Viva Karen en Fox Laika - de laatste twee ook uit de kennels van de Kilburn Scotts.

Moustan, eigendom van Prinses Monglyon, geëxporteerd naar de Verenigde Staten
Moustan, eigendom van Prinses Monglyon, geëxporteerd naar de Verenigde Staten

De vraag naar samojeden nam snel toe en al gauw werden er ook honden verkocht aan nieuwe eigenaren in Argentinië Canada, Oostenrijk, Spanje, Duitsland en Rusland.
Hoewel Rusland het land van oorsprong was, was het voor de Russen wegens de ontoegankelijkheid van het gebied zó moeilijk om direct bij de Samojedenvolken een hond te kopen dat het zich loonde om een hond vanuit Engeland te importeren.

ivy Kilburn Scott and some of her dogs
Van links naar rechts: Choraine of Farningham, Louva of Farningham, Hibeda of Farningham, Ivy Kilburn Scott, Northern Light of Farningham, Bru(?) of Farningham, de achterkant vermeldt: "With love and best wishes to Ikon, from his mother. brother. (an)D cousins". (Ikon is Farningham Ikon of Samoya)
(Foto collectie Mevr. A. Bartol)

Vermoedelijk werd die vraag van over de hele wereld naar honden uit de kennel van de Kilburn Scott's zo groot dat zij - waarschijnlijk om meer ruimte te hebben voor al hun honden - van Bromley (nu een buitenwijk van Londen) naar Farningham ten zuidoosten van Londen zijn verhuisd. Daar ook maakten zij in de twintiger jaren deze kenneladvertentie. Al toen waren er waarschijnlijk verschillende typen die niet allemaal het kritische oog van de Kilburn Scott's konden doorstaan: Zij schrijft in deze advertentie dat zij gedurende de laatste dertig jaar het correcte type hebben gefokt!

karawitch.jpg
Mrs Stuart Thynne met Karawitch

Een paar van de nieuwe eigenaren uit die vroege periode zijn bekend:
Mrs Stuart Thynne, penningmeester van de toenmalige Ladies' Samoyede Association (waarvan Ernest Kilburn Scott de secretaris was) en eigenares van de reuen Karawitch en CH. Viking (Serga ex Alix)stelde de laatste ter beschikking en stond daarmee aan de wieg van de bekende kampioen Kieff, reu, en - met de eveneens door haar geëigende Princess Feodorovna- Ch. Winter, teef.
Deze laatste hond zou door Miss Keyte-Perry worden aangekocht en in Leader of the Arctic een beroemde nakomeling krijgen.
Mrs Lowry eigende de teven Sheilagh (Ch. Kosko ex Koona), Nancy (Humer ex Mufti), Sonia (Sergia ex Alix) en de reu Polar Light (Jacko ex Olgalene, niet te verwarren met de later beroemde reu Polar Light of Farningham.
Door de gebrekkige berichtgeving uit die tijd zijn afstammelingen niet bekend maar verondersteld moet worden dat Mrs. Lowry met deze honden heeft gefokt.
Andere uit die tijd bekende eigenaren zijn onder meer Mrs. Cammack uit Benfleet, Essex( eigenares van de kampioensreuen Ch. Kosko en Ch. Zahra en de in 1911 uit Nova Zembla geïmporteerde teef Ayesha), Mrs Pitchford uit Todmorden, York, eigenares van de later in Amerika beroemd geworden hond Ch. Donerna's Barin, de eveneens naar de Verenigde Staten geëxporteerde teef Tsilma en de in veel stambomen terug te vinden Naryma Belle.


Van links naar rechts: Sonia, Sheilagh, Nancy en Polar Light

Een laatste hier te noemen vroege fokster was Mrs. Herbert Okeden.
Mrs. Okeden startte haar Stutton kennel in 1905 met de teef Fekla (Prince Zouroff ex Russolene). Uit Fekla fokte zij Stutton Jackolene (Olaf ex Fekla), waaruit onder meer Stutton Rostofitch voortkwam.
Een paring van deze met Chaja bracht onder andere de teef Stutton Chaja en de reuen Stutton Michael en Stutton Wisting.

Ivy Kilburn Scott op de Richmond Dog Show in de jaren twintig
Joyce en Ivy Kilburn Scott op de Richmond Dog Show in de jaren twintig

Bijna drie decennia lang hadden de Kilburn Scotts de fok van samojedenhonden gedomineerd. Zij stonden aan de wieg van de opkomst van de samojeed in vrijwel alle landen van de wereld en hadden in die vroege tijd de toon gezet met honden die nu nog steeds toonaangevend zijn voor degenen die van het oorspronkelijke type houden: Kirche, Antarctic Olga, Barena of Farningham, Salthrop Snow, Barena of Farningham, etc.

De Kilburn Scott's hadden via de honden over de hele wereld het Poolavontuur tastbaar gemaakt en smoel gegeven. Zij waren uniek in meerdere opzichten, want niet alleen hadden zij de start gegeven aan de populariteit van een tot dan toe onbekend ras, maar zij waren ook een van de weinigen die een aantal Poolreizigers persoonlijk kenden en verhalen uit de eerste hand gehoord moeten hebben. Voor hen hadden de honden dus een andere connotatie dan voor de allermeeste andere eigenaars van samojedenhonden.

Ivy Kilburn Scott op de expeditieslede van Borchgrevink
Ivy Kilburn Scott op de expeditieslede van Borchgrevink in Farningham

Voor de vrouwelijke eigenaren betekenden de honden misschien wel een mogelijkheid om weg te dromen uit het strakke post-Victoriaanse keurslijf waarin de meeste vrouwen uit de sociale bovenlaag zaten. Wegdromen over verre, koude streken, avontuur en ontberingen. Maar Engeland was niet echt het land om dit soort dromen vorm te geven: zonder sneeuwzekere winters hadden de honden weinig functie. Zonder expeditieslede, zoals de Kilburn Scott's die bezaten en ook met maar één of twee honden in het bezit, konden de eigenaren weinig anders doen dan de honden in te spannen voor een kindersleetje, en dat was weinig tot de verbeelding sprekend.

In de twintiger jaren waren de witte vlekken bij de Noord- en de Zuidpool allang ingevuld op de landkaart. Amundsen was na Nordenskjöld de tweede expeditieleider die de Noordoost Passage had bevaren. Er viel in de Arctische gebieden niets meer te ontdekken. De tijd van het avontuur was voorbij.

De droom was dus uit.
De tijd was aangebroken voor de "ARCTIC" kennel van Miss Marion Keyte- Perry en de "KOBE" kennel van Mrs. D.L. Perry. De Kilburn Scotts hadden nog één Nationaal Kampioen: de in 1925 geboren Barena of Farningham, waarmee een lange periode van pionierswerk werd afgesloten. Het werden nu de kinderen die op een sleetje in de sneeuw over avontuurlijke ontberingen mochten dromen.

Aantal honden van de Duinrand kennel voor de slede gespannen
Aantal honden van de Duinrand kennel voor de slede gespannen

Voor de volwassenen restte de hondenshow. Hiermee konden de vrouwelijke bezitters, die nog steeds ver in de meerderheid waren, zich een sociale status verwerven. De aan de hondenshows gekoppelde competitie om de mooiste hond zou consequenties hebben voor de ontwikkeling van het ras: het type zou gaan veranderen. Over hoe dat in zijn werk ging wordt later op een aparte pagina teruggekomen.

Winter
Winter, toen nog geen kampioen, zou aangekocht worden door Miss Keyte-Perry